maandag 21 januari 2013

Hoofdstuk IV

Mijn jeugd in Coevorden (4)
De prostituee en de arrestatie
(1977)
(geschreven in 1983)

Toen mijn moeder eens ziek werd moest ik voor vier maanden naar haar broer. Die woonde met z’n gezin in de wijk Lootuinen, in Coevorden. Dat was in de laatste maanden van 1976, toen ik in de eerste klas van de L.T.S. zat. In die zelfde klas zat m’n broertje ook, maar we gingen nooit samen naar school. Ik mocht zelfs niet dezelfde weg nemen als hij. Dat had m’n moeder me verboden.
Overigens was die tijd bij m’n oom en tante best leuk. Ik had er zelfs een aantal vriendjes en de huidziekte was bijna verdwenen.
Nadat ik in januari 1977 weer thuis was maakte ik kennis met een hoer, waar ik een poos gewerkt heb. Van januari tot ongeveer mei 1977.
Dat kwam zo: Ik had in die dagen altijd een hele koppel (zwerf)honden achter me aan, waar ik stuk voor stuk de naam van kende. Op een dag werd één van die honden in z’n poot gebeten en die heb ik toen naar z’n baasje teruggebracht.
Toen ik die vrouw enkele dagen later tegen het lijf liep, duwde ze me zomaar een briefje van 25 gulden in de handen en nodigde me uit bij haar thuis. Ze woonde in hetzelfde flatje aan de Troelstralaan, waar m’n opoe jaren daarvoor was verzopen in het lafet. Vanaf die dag ben ik voor haar gaan werken en ik moet zeggen dat ik daar in financieel opzicht niet slecht van werd. In die dagen kostte een pakje sigaretten nog maar fl.1,75. Ik was toen 14,5 jaar en niet gewend om veel geld op zak te hebben. Ik kreeg zelfs niet eens zakgeld! Die ene keer, dat ik dat wèl kreeg, fl2,50, was de eerste en ook de laatste keer. Dus waren bedragen van 25 gulden bepaald geen kattepis voor een joch van 14 jaar. Al helemaal niet, wanneer je zo’n bedrag soms wel twee of drie keer in de week kreeg!! Ik had regelmatig gezien dat ze altijd ontzettend veel geld in haar tas had. Een paar duizend gulden had ze altijd wel bij zich. En op een dag kon ik me niet bedwingen en heb toen 15 piek uit haar tas gejat. Ik nam altijd de telefoon aan en zo wist ik dat ze naar een klant moest, terwijl ze meestal bij haar kwamen. In dat laatste geval ging zo’n telefoongesprekje als volgt:
“Hallo..?”
“...”
“Ja..?”
“...”
“Ja..moment..(J..Hoelaat..?)
“Kunt u om vier uur?”
“...”
“Ja..vanaf de Kuipersbrug..tweede straat links, derde straat rechts, rijdt u er zo tegenaan..”
Die beschrijving zal ik nooit meer vergeten, zo vaak heb ik hem uitgesproken, haha.
Maar goed, nu ging ze zelf dus naar een klant toe.
Toen ik later wegging heb ik me verstopt achter een paar bosjes, vlakbij de flat. Daar wachtte ik op de zwarte taxi, die haar op zou halen. Ik moest altijd een zwarte taxi bestellen, want ze wilde niet in een witte. Dat was een soort bijgeloof van haar. Nadat ze weg was ben ik via het balkon aan de achterkant naar binnen gegaan. Daar had ze nl. in een dronken bui eens de onderste ruit van de balkondeur kapot gegooid en dat was nog steeds niet gemaakt. Er zat alleen een plaatje triplex tegenaan en dat maakte het voor mij wel een heel stuk gemakkelijker. Haar hond Trixie sloeg niet aan, want die kende mij natuurlijk. Toen ik daar in huis was, heb ik een pak negerzoenen gepakt en al etende keek ik in haar andere tas, die naast een stoel stond. Er waren twee portemonnees, met in allebei meer dan drieduizend gulden! Daar heb ik toen die paar centen van gejat, in de veronderstelling dat ze dat toch echt niet zou missen. Ze had toch zeker meer dan genoeg.
Maar ze merkte het wel...
Toen ik ‘s avonds door haar straat fietste, hoorde ik haar van verre al schreeuwen.
In diezelfde straat woonde een zus van m’n moeder met haar gezin. Dat was een hele rare situatie: m’n tante stond op het balkon en mijn oom was op straat bezig met zijn auto. Nèt toen die hoer terhoogte was van die auto, kwam mijn vader uit het gangpaadje lopen om een praatje te maken met m’n oom. Heel even stonden de beide mannen en die vrouw bij elkaar, waarna ik haar samen met m’n vader in het gangpaadje zag verdwijnen, in de richting van ons huis. Met de schrik op het hart ben ik toen een eindje gaan fietsen, overdenkend, wat er loos kon zijn. Hoe ik me er in gedachten ook uit probeerde te denken, er was geen andere mogelijkheid dan dat die vrouw nu bij ons thuis zat om over mijn diefstal te praten. Veel later fietste ik door die Troelstralaan langs haar flat, toen er opeens hevig tegen een raam werd getikt. Ik durfde niet te kijken, maar ik wist instinctief dat zij het was. Ik wilde eigenlijk doorfietsen, maar op een gegeven moment móét je wel kijken en dat deed ik dus. Daar zag ik haar staan, met naast haar..mijn vader. Er was geen ontkomen meer aan...
Eenmaal in haar huis zei ze: “waren lekker, hè, die negerzoenen?! En waar is die 15 piek??!” Ik kon eigenlijk niets uitbrengen, omdat ik wist dat ontkennen geen zin meer had. Ik stond daar maar een beetje wezenloos de ruimte rond te staren, terwijl m’n blik van de één naar de ander ging. Zij wilde de politie bellen en mijn vader ging daarmee akkoord met de woorden: “Bel jij de politie of zal ik dat doen?” Hij had me niet geslagen, maar ik wenste dat hij dat wel had gedaan. Inplaats daarvan keek hij me aan op een wijze die vele malen meer pijn deed. Hij zag er moe en verslagen uit. Zoals iemand, die opgeeft en het niet zo veel meer uitmaakt wat er gebeurt. Die vrouw zei: “Bel jij maar, het is tenslotte jouw zoon.” En zo gebeurde het, dat de politie arriveerde. Ik moest ze meevoeren naar het bosje daar bij de flat, waar ik het geld zolang verstopt had. Eenmaal terug uit het bosje, moest ik m’n handen op de rug doen en kreeg ik voor het eerst in m’n leven handboeien om, waarna ik in het donkerblauwe VW-busje gezet werd, waar zo’n bolvormige blauwe zwaailamp voor op het midden van het dak zat. De agenten liepen terug in de flat en daar zat ik dan. Er was natuurlijk inmiddels een behoorlijke samenscholing van kinderen en volwassenen uit de buurt. Wijzende vingers en heftige gebaren in mijn richting makend.
Even later reed het busje weg, mijn vader verdrietig en totaal verslagen achterlatend...
Eenmaal op het politiebureau werd ik door twee mensen verhoord. Ik moest van alles en nog wat bekennen. Zo werd ik er ook van beschuldigd, een gouden ring van haar gestolen te hebben en ze hielden zodanig aan, dat ik aan mezelf begon te twijfelen. Misschien had ik dat dan toch gedaan, maar wist ik het niet meer? Nee! Dat heb ik categorisch ontkend, want wat had IK nou aan een gouden ring? Later kwam er iemand binnen, die zei dat hij mijn advokaat was, waar ik geen hol van snapte. Hij legde me uit wat dat betekende en zei dat hij hier was om mij te helpen. Maar dan moest ik wèl de waarheid vertellen, ook over die ring. Waarop ik zei, dat ik nooit iets zou bekennen, wat ik niet had gedaan.
Zo zat ik voor het eerst in mijn leven een heel weekend in een politiecel..
Die zaterdagavond werd ik overgebracht naar het politiebureau in Emmen, waar meer ruimte was. Ik kreeg een paar tijdschriften en daar moest ik het mee doen. Toen ik die uit had, heb ik er grote proppen van gemaakt en daar ben ik maar een beetje mee gaan ‘voetballen’. Als ik naar de wc moest, hoefde ik alleen maar op een klein belletje te drukken. Ik had zo’n beetje alles bekend wat ik gedaan had, ook wanneer die mensen er niet naar vroegen. Zelfs zaken, waar ze nog geen verdachten voor hadden gevonden. Ik had gehoord dat ik voorlopig niet meer naar huis zou gaan en daarom was ik bereid om elke vorm van medewerking te geven, die men van mij verlangde. Ik was dan ook ontzettend blij dat ik in dat veilige celletje zat met allemaal politiemensen om me heen. Zonder het op dat moment ook echt volledig te beseffen, wist ik toch diep in mijn hartje dat deze gebeurtenis een keerpunt in mijn jonge leventje zou worden. Misschien ging ik wel naar de gevangenis of naar een gesticht, waar m’n moeder me zo vaak bang mee probeerde te maken. Zonder resultaat overigens, want telkens als ze daarmee kwam dacht ik: “Gebeurde dat maar, dan was ik hier tenminste weg!” En nu zou dat waarschijnlijk gebeuren en dát gevoel maakte, dat ik niet bang was, maar juist heel erg rustig. Ik heb daar in die cel dan ook voor het eerst sinds mijn terugkeer uit Limburg, voor het eerst in twee jaar, weer echt en onspannen kunnen slapen. Dat was me niet meer overkomen, sinds ik uit Heerlen terugkwam. Een agent moest mij zelfs wakker maken voor een heus ontbijtje. Het was er best redelijk, daar in Emmen en de mensen waren stuk voor stuk erg vriendelijk voor me. Die zondagavond vertelde een politieman mij, dat ik de volgende morgen zou worden opgehaald door iemand, die me ergens anders heen zou brengen. Ik kon daar nl. niet blijven, zo zei hij.
‘s Maandagsmorgens kwam er een vrij jonge man, die zich voorstelde als John Bakkers. Hij zei dat hij me naar Groningen zou brengen, waar een opvangtehuis was voor jongeren zoals ik. Hij legde uit dat hij mijn voogd was, wat dat betekende en dat hij het contact tussen mij en mij ouders zou proberen te herstellen. Hoewel ik nooit meer terug wilde naar huis, vertelde ik hem dat niet want dan zou hij dat natuurlijk aan mijn moeder vertellen, met alle gevolgen van dien. En dus ging ik er al direct vanuit, dat ik hem ook in de toekomst niet kon vertrouwen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten