maandag 21 januari 2013


Hoofdstuk II
Mijn jeugd in Coevorden (2)
(1970-1977)
(geschreven in 1983)

Ik had een huidziekte, die nogal wat jeuk veroorzaakt. Een soort eczeem. Wat ik toen nog niet wist, was dat deze vorm van huidaandoening meestal erger wordt naarmate de spanningen toenemen. En over spanningen had ik in die tijd natuurlijk niet te klagen! Het was vaak zó erg, dat ik hoe dan ook MOEST krabben. Maar omdat m’n nagels juist daarom altijd zó kort geknipt waren, dat ze vaak bloedden, zocht ik dan maar naar steentjes met scherpe randjes, of naar andere scherpe dingen. Ik had er op heel jonge leeftijd al mee in het ziekenhuis gelegen en was zelfs voor enkele jaren opgenomen in Groningen, in een kinderverpleegtehuis. dat was tussen 1964 en 1970. Daar, in de “HelperHaven” had ik het prima naar m’n zin. Ik ging daar naar een kleuterschool en af en toe moest ik dan een aantal weken naar huis.
Al in die tijd waren mijn ouders volslagen vreemden voor mij en ik weet dan ook niet zo heel erg veel meer van de keren dat ik in Coevorden kwam. Mijn thuis was in Groningen en niet bij die mensen waar die “ene mevrouw altijd zo lelijk tegen mij deed”. Ik kan me nog herinneren dat ik dat eens tegen een juf had gezegd. Zelfs haar naam kan ik me nog herinneren: juffrouw Marijke, mijn absolute favoriet en de allerliefste juf. Ik begreep dan ook niet waarom ik telkens naar die mensen toe moest en heb altijd gedacht dat ik dan straf had en daarom daarheen moest...
Door dit alles had ik al een praktische leerachterstand, waardoor ik pas op m’n achtste naar de eerste klas van de lagere school ging, waar andere kinderen op hun zesde op school gaan.
In de zomer van 1970, toen ik net acht jaar was, moest ik voorgoed naar huis. De zomervakantie was net begonnen en al in die eerste zes weken werd die ziekte vaak zó erg, dat het niet om aan te zien was. Dan zat ik helemaal onder de wondjes en korsten. Ik kan me herinneren, dat ik wel eens wenste dat iemand mij zou vasthouden, zodat ik niet hoefde te krabben. Als mijn moeder me zag krabben, gaf ze me een klap aan m’n hoofd en beet me toe: “Hou op te krabben, anders ga je naar boven!!” Door deze aandoening zag ik er natuurlijk niet bepaald florisant uit. En dat was vooral in de zomer erg goed te zien. Dan liet m’n moeder me altijd lopen in truitjes en blousjes met korte mouwen en korte broeken. Ook al was het nóg zo erg, ze dácht er niet aan, me iets aan te laten trekken, waarin ik me iets beter op m’n gemak voelde. Want als de kinderen van school en uit de buurt me zo zagen, zeiden ze vaak dat ze niet met mij mochten spelen, omdat ik “vies” was. En als het winter was, kreeg ik oude kleren van m’n broertje aan. Dat waren altijd truien van bijvoorbeeld agressieve en ‘knetterende’ wol en andere stoffen, waarvan zij wist dat ik er heel erg allergisch voor was. Ook kwam het voor, dat m’n moeder mijn bedlakens en kussenslopen iets langer liet liggen dan gezond was. Als ik ze dan eindelijk moest afhalen, gebeurde dat steevast met woorden als: “wat is dat bed weer smerig! Haal dat er zelf maar af! Ze zijn mij te vies om met een tang aan te pakken!!”
Als we ‘s avonds aan tafel zaten, schepte mijn moeder mijn bord altijd voller dan dat van mijn vader. Mijn zussen, die de tafel dekten,  moesten altijd een heel klein kindervorkje bij mijn bord leggen, want: “..anders neemt ie veel te grote happen..” Ik mocht maar hele kleine hapjes tegelijk nemen en als mijn vorkje maar iets te vol was naar mijn moeders mening, zei ze: “Toe..Jan Doedel! Schep je vork nóg voller!” Ik moest m’n eten 30 keer kauwen en het vlees 35 keer en mijn moeder hield dat regelmatig bij. Als ik dan eens niet aan die getallen kwam, zei ze vaak dingen als: “Hé! Flip Flink! Kauw je eten eens fatsoenlijk!!” Het spreekt voorzich dat het op die manier wel erg lang duurde voor ik eindelijk dat enorme bord leeg had. Iedereen was dan allang van tafel af en ‘moedertje-lief’ kon dan ook niet nalaten om steevast te zeggen: “Schiet eens op Tinus Vlug! Ik heb niet de hele dag de tijd! Het is altijd hetzelfde met jou!!” En al deze uitspraken werden natuurlijk gedaan op z’n drents..
Ik mocht ‘s morgens niet eerder uit bed komen, dan dat m’n moeder me riep. Of iemand anders in opdracht van haar. Als ik dat wèl deed kon ze dat horen, kwam naar de gang en wachtte me daar op. Dan maakte ze alleen het bekende gebaar met haar duim bewegend naar boven en een fluitend geluidje tussen haar tanden.
Ik had het wel eens geprobeerd. Toen wist ik zeker dat mijn vader beneden was en vroeg ik voorzichtig en heel beleefd of ik me aan mocht kleden. Het was toen al een uur of twaalf en natuurlijk stond mijn moeder dat dus toe, maar later, toen mijn vader naar buiten was en ik beneden kwam, sloeg ze me en zei erbij: “Ik wil je in’t vervolg niet eerder weer beneden zien dat dat ik je roep! Is dat goed begrepen, Goofy Doodlip!” En ik kon natuurlijk alleen maar zeggen: “Ja mam..”
Zodoende was ik in de toekomst doodsbang om de trap af te komen. Als ik moest plassen en het echt niet langer op kon houden, ging ik heel zacht en zo snel mogelijk de trap af naar de wc en nadien liep ik dan weer zo snel mogelijk de trap op, soms met wel vijf treden tegelijk, in de hoop dat niemand me had gezien of gehoord. Dat zou m’n moeder alleen maar op ideeën brengen. Ik mocht het eens met opzet gedaan hebben... Zo werd ik zelfs een keer vergeten. Dat was op een zondag, tegen vijf uur in de namiddag. Het eten stond op tafel en ze waren mij aan het zoeken, toen m’n jongste zus op het idee kwam om eens boven te kijken. Aan tafel werd ik er toen van beschuldigd dat ik zo lui was, dat ik de hele dag opzettelijk in bed gelegen had.
Op zondagen kwam het veel voor dat er familie op bezoek kwam. Bijvoorbeeld de broer van m'n vader, uit Den Helder. Van die man kreeg je vaak een gulden of een rijksdaalder. Dan zei m’n moeder altijd heel zorgzaam: “Geef maar, dan zal ik het wel in je spaarpotje doen..” Echter...ik hád helemaal geen spaarpot! Dat ding, dat op de kast stond was het spaarpotje van m’n broertje. Vergissinkje misschien...?
Als er visite was en ik waagde het om te vragen of ik binnen mocht komen omdat het zo vreselijk regende, kwam het regelmatig voor dat m’n moeder me in de keuken bij de achterdeur opwachtte met de honderiemen in de hand. dan zei ze bijvoorbeeld hardop: “laat ze maar even lekker uit, hè?” en heel zachtjes beet ze er dan achteraan: “ik wil je de eerste twee uur niet weer zien!” Als ik dan  later terugkwam, door-en doornat met twee honden die al net zo nat waren en daardoor stonken, schold m’n moeder me weer uit: “Wat stinken die honden! Waar heb jij ingezeten met die dieren?!” en tegen de honden: “Kom maar, hoor Sacha en Cherrie, kom maar lekker even hier liggen bij de kachel..” Waarna ik dan naar boven geslagen werd met het bevel me te douchen en op m’n kamer te blijven..
Op school ging het al net zo. M’n zorgzame, lieve moeder wilde niet dat ik op dezelfde school kwam als m’n broertje en dus ging ik naar de Binnenvree School, die tegenover ons huis lag. Daar kwam ik in de eerste klas in 1970. Ik was toen net terug uit Groningen. M’n moeder had me toen laten kiezen. Wilde ik naar die school in dat verre Emmen (de lomschool), of ging ik liever naar deze school, dicht bij mama... Het moge duidelijk zijn dat een kind op die manier weinig keuze heeft. De eerste twee jaren was ik best wel goed op die school, hetgeen ook was af te leiden uit m’n rapporten uit die tijd. Maar daarna ging het steeds meer bergaf. Hoe kon het ook anders? Mijn moeder schonk totaal geen aandacht aan de werkjes die ik goed deed. Als ik een mooi opstel had gemaakt op school en ik kwam enthousiast in huis om het te laten zien, smeet ze het achteloos in de hoek waar ik bij was. Zonder iets te zeggen..
Maar oh wee als het niet helemaal goed ging op school. Dan werd ik naar boven geslagen om mijn huiswerk te maken en daar werd ik dan net zo lang in gedrild tot ik het goed had. Maar tegen die tijd trilde ik over m’n hele lijf, hyper-nerveus en doodsbang, dat het wéér niet goed was en ik weer naar boven geslagen werd.. Hoevaak heb ik niet stiekum onder de dekens liggen huilen, terugverlangend naar Groningen, naar juffrouw Marijke die wèl lief was...
Mijn moeder was in de ogen van anderen altijd een hele bijzondere vrouw en een hele goede moeder. Dat ze het met zo’n huishouden van vier kinderen toch altijd maar klaarspeelde om het eten te koken, boodschappen te doen en al het werk in huis en dan óók nog zoveel zorgen om haar o zo moeilijke zoon Sebo. Maar zoveel deed mijn moeder helemaal niet in de huishouding. Integendeel: ze dronk de hele dag koffie met haar zusters, ging overal op visite of hing hele dagen in de telefooncel om met een zak vol kwartjes te bellen met familie van overver. En dan was er nog best wel tijd om een maaltijd in elkaar te zetten. Het eigenlijke werk liet ze over aan mijn beide zussen. Toen die oud genoeg waren om een afwasborstel en een theedoek vast te houden, zonder die te laten vallen, moesten ze aan de afwas. Ze moesten de was ophangen, strijken, de bedden opmaken, stofzuigen, afstoffen en vaak zelfs de ramen lappen. En dat voor twee kinderen. Ze wilden natuurlijk wel graag naar Toppop kijken, dat altijd om zeven uur begon, maar ja, als ik nog niet klaar was met eten en als laatste aan tafel zat, was het natuurlijk logisch dat ze begonnen te mokken. Dan zeiden ze bijvoorbeeld, dat ik op moest schieten ofzo. Mijn moeder had dus een luizeleven, met twee ‘slaven’ in huis die al het werk deden, dat normaal door de moeder gedaan wordt. Een béétje moeder wíl niet eens dat haar kinderen zoveel werk in huis doen! Die laat de kinderen lekker buiten spelen als ze hun schoolwerk afhebben. Maar niet onze moeder. Nee, die zou maar moe worden van al het werk. Daar komt bij, dat ze veel liever de zieligheid zelve speelde. Wat had ze het toch moelijk! Al dat werk, al die kwalen en dan ook nog zo’n moeilijke jongen...! En over iedereen was wel wat te klagen. We deden allemaal wel wat fout. Allemaal...behalve mijn broertje. Die werd op een heel andere wijze door haar misbruikt. Ze hemelde hem op alsof hij volmaakt was en deed geloven dat hij niet eens iets fout kón doen. Daar zou hij erg onder lijden, maar dat besefte ik toen nog niet...
Mijn moeder heeft haar hele leven altijd alles en iedereen gemanipuleerd, te beginnen bij elk lid van haar gezin. Ze zette de andere drie kinderen tegen mij op, waardoor ik al heel snel een hartgrondige hekel en een diep wantrouwen koesterde tegen iedereen.
Onze moeder had ons in haar macht en gebruikte ons waar ze maar kon. Ze heeft mij geslagen, uitgescholden en vernederd zoveel ze kon. Ooit, op een zaterdagavond, moest ik weer eens vroeg naar bed. Toen ik net uit de douche kwam, stond zij daar plotseling. Ik had haar niet boven horen komen maar dat was normaal. Nietemin schrok ik me wezenloos! Ze zei zonder enige reden of aanleiding: “Was jij maar hartstikke dood! Was je maar nooit geboren! Uit m’n ogen! Ik wil je niet zien..!” Ondanks dat ik toch al erg veel gewend was, sneden die paar woorden dwars door m’n kleine zieltje. Alle klappen tezamen, die ik tot dan toe van haar had gehad deden niet zoveel pijn als die paar woorden. Ik zou die woorden nooit meer vergeten en ik wist op dat moment, dat ik haar nooit meer zou vergeven! Ongeacht de situatie, ongeacht hoe oud ze zou worden. Ook al zou ze me erom smeken...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten